INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- dejeuneerde
- dejeuneerde
- dejeuneerde
- dejeuneerde
- dejeuneerden
- dejeuneerden
- dejeuneerden
O.v.t. (Past)
- zal dejeuneren
- zult dejeuneren
- zal dejeuneren
- zult dejeuneren
- zult dejeuneren
- zullen dejeuneren
- zullen dejeuneren
O.t.t.t. (Future)
- had gedejeuneerd
- had gedejeuneerd
- had gedejeuneerd
- had gedejeuneerd
- hadden gedejeuneerd
- hadden gedejeuneerd
- hadden gedejeuneerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gedejeuneerd
- hebt gedejeuneerd
- heeft gedejeuneerd
- hebt gedejeuneerd
- hebben gedejeuneerd
- hebben gedejeuneerd
- hebben gedejeuneerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gedejeuneerd hebben
- zult gedejeuneerd hebben
- zal gedejeuneerd hebben
- zult gedejeuneerd hebben
- zult gedejeuneerd hebben
- zullen gedejeuneerd hebben
- zullen gedejeuneerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gedejeuneerd hebben
- zou gedejeuneerd hebben
- zou gedejeuneerd hebben
- zou gedejeuneerd hebben
- zouden gedejeuneerd hebben
- zouden gedejeuneerd hebben
- zouden gedejeuneerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)