NL.png deemoedigen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • deemoedigen

O.t.t. (Present)

  • deemoedigde
  • deemoedigde
  • deemoedigde
  • deemoedigde
  • deemoedigden
  • deemoedigden
  • deemoedigden
 

O.v.t. (Past)

  • zal deemoedigen
  • zult deemoedigen
  • zal deemoedigen
  • zult deemoedigen
  • zult deemoedigen
  • zullen deemoedigen
  • zullen deemoedigen

O.t.t.t. (Future)

  • had gedeemoedigd
  • had gedeemoedigd
  • had gedeemoedigd
  • had gedeemoedigd
  • hadden gedeemoedigd
  • hadden gedeemoedigd
  • hadden gedeemoedigd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedeemoedigd
  • hebt gedeemoedigd
  • heeft gedeemoedigd
  • hebt gedeemoedigd
  • hebben gedeemoedigd
  • hebben gedeemoedigd
  • hebben gedeemoedigd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedeemoedigd hebben
  • zult gedeemoedigd hebben
  • zal gedeemoedigd hebben
  • zult gedeemoedigd hebben
  • zult gedeemoedigd hebben
  • zullen gedeemoedigd hebben
  • zullen gedeemoedigd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedeemoedigd hebben
  • zou gedeemoedigd hebben
  • zou gedeemoedigd hebben
  • zou gedeemoedigd hebben
  • zouden gedeemoedigd hebben
  • zouden gedeemoedigd hebben
  • zouden gedeemoedigd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedeemoedigd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedeemoedigd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedeemoedigd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedeemoedigd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedeemoedigd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedeemoedigd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedeemoedigd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedeemoedigd zijn
  •