NL.png decrediteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • decrediteren

O.t.t. (Present)

  • decrediteerde
  • decrediteerde
  • decrediteerde
  • decrediteerde
  • decrediteerden
  • decrediteerden
  • decrediteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal decrediteren
  • zult decrediteren
  • zal decrediteren
  • zult decrediteren
  • zult decrediteren
  • zullen decrediteren
  • zullen decrediteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedecrediteerd
  • had gedecrediteerd
  • had gedecrediteerd
  • had gedecrediteerd
  • hadden gedecrediteerd
  • hadden gedecrediteerd
  • hadden gedecrediteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedecrediteerd
  • hebt gedecrediteerd
  • heeft gedecrediteerd
  • hebt gedecrediteerd
  • hebben gedecrediteerd
  • hebben gedecrediteerd
  • hebben gedecrediteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedecrediteerd hebben
  • zult gedecrediteerd hebben
  • zal gedecrediteerd hebben
  • zult gedecrediteerd hebben
  • zult gedecrediteerd hebben
  • zullen gedecrediteerd hebben
  • zullen gedecrediteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedecrediteerd hebben
  • zou gedecrediteerd hebben
  • zou gedecrediteerd hebben
  • zou gedecrediteerd hebben
  • zouden gedecrediteerd hebben
  • zouden gedecrediteerd hebben
  • zouden gedecrediteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedecrediteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedecrediteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedecrediteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedecrediteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedecrediteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedecrediteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedecrediteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedecrediteerd zijn
  •