NL.png deconditioneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • deconditioneren

O.t.t. (Present)

  • deconditioneerde
  • deconditioneerde
  • deconditioneerde
  • deconditioneerde
  • deconditioneerden
  • deconditioneerden
  • deconditioneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal deconditioneren
  • zult deconditioneren
  • zal deconditioneren
  • zult deconditioneren
  • zult deconditioneren
  • zullen deconditioneren
  • zullen deconditioneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedeconditioneerd
  • had gedeconditioneerd
  • had gedeconditioneerd
  • had gedeconditioneerd
  • hadden gedeconditioneerd
  • hadden gedeconditioneerd
  • hadden gedeconditioneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedeconditioneerd
  • hebt gedeconditioneerd
  • heeft gedeconditioneerd
  • hebt gedeconditioneerd
  • hebben gedeconditioneerd
  • hebben gedeconditioneerd
  • hebben gedeconditioneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedeconditioneerd hebben
  • zult gedeconditioneerd hebben
  • zal gedeconditioneerd hebben
  • zult gedeconditioneerd hebben
  • zult gedeconditioneerd hebben
  • zullen gedeconditioneerd hebben
  • zullen gedeconditioneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedeconditioneerd hebben
  • zou gedeconditioneerd hebben
  • zou gedeconditioneerd hebben
  • zou gedeconditioneerd hebben
  • zouden gedeconditioneerd hebben
  • zouden gedeconditioneerd hebben
  • zouden gedeconditioneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedeconditioneerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedeconditioneerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedeconditioneerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedeconditioneerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedeconditioneerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedeconditioneerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedeconditioneerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedeconditioneerd zijn
  •