NL.png debuteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • debuteren

O.t.t. (Present)

  • debuteerde
  • debuteerde
  • debuteerde
  • debuteerde
  • debuteerden
  • debuteerden
  • debuteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal debuteren
  • zult debuteren
  • zal debuteren
  • zult debuteren
  • zult debuteren
  • zullen debuteren
  • zullen debuteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedebuteerd
  • had gedebuteerd
  • had gedebuteerd
  • had gedebuteerd
  • hadden gedebuteerd
  • hadden gedebuteerd
  • hadden gedebuteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedebuteerd
  • hebt gedebuteerd
  • heeft gedebuteerd
  • hebt gedebuteerd
  • hebben gedebuteerd
  • hebben gedebuteerd
  • hebben gedebuteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedebuteerd hebben
  • zult gedebuteerd hebben
  • zal gedebuteerd hebben
  • zult gedebuteerd hebben
  • zult gedebuteerd hebben
  • zullen gedebuteerd hebben
  • zullen gedebuteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedebuteerd hebben
  • zou gedebuteerd hebben
  • zou gedebuteerd hebben
  • zou gedebuteerd hebben
  • zouden gedebuteerd hebben
  • zouden gedebuteerd hebben
  • zouden gedebuteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •