NL.png pogen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • pogen

O.t.t. (Present)

  • poogde
  • poogde
  • poogde
  • poogde
  • poogden
  • poogden
  • poogden
 

O.v.t. (Past)

  • zal pogen
  • zult pogen
  • zal pogen
  • zult pogen
  • zult pogen
  • zullen pogen
  • zullen pogen

O.t.t.t. (Future)

  • had gepoogd
  • had gepoogd
  • had gepoogd
  • had gepoogd
  • hadden gepoogd
  • hadden gepoogd
  • hadden gepoogd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gepoogd
  • hebt gepoogd
  • heeft gepoogd
  • hebt gepoogd
  • hebben gepoogd
  • hebben gepoogd
  • hebben gepoogd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gepoogd hebben
  • zult gepoogd hebben
  • zal gepoogd hebben
  • zult gepoogd hebben
  • zult gepoogd hebben
  • zullen gepoogd hebben
  • zullen gepoogd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gepoogd hebben
  • zou gepoogd hebben
  • zou gepoogd hebben
  • zou gepoogd hebben
  • zouden gepoogd hebben
  • zouden gepoogd hebben
  • zouden gepoogd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •