NL.png hakken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • hakken

O.t.t. (Present)

  • hakte
  • hakte
  • hakte
  • hakte
  • hakten
  • hakten
  • hakten
 

O.v.t. (Past)

  • zal hakken
  • zult hakken
  • zal hakken
  • zult hakken
  • zult hakken
  • zullen hakken
  • zullen hakken

O.t.t.t. (Future)

  • had gehakt
  • had gehakt
  • had gehakt
  • had gehakt
  • hadden gehakt
  • hadden gehakt
  • hadden gehakt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gehakt
  • hebt gehakt
  • heeft gehakt
  • hebt gehakt
  • hebben gehakt
  • hebben gehakt
  • hebben gehakt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gehakt hebben
  • zult gehakt hebben
  • zal gehakt hebben
  • zult gehakt hebben
  • zult gehakt hebben
  • zullen gehakt hebben
  • zullen gehakt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gehakt hebben
  • zou gehakt hebben
  • zou gehakt hebben
  • zou gehakt hebben
  • zouden gehakt hebben
  • zouden gehakt hebben
  • zouden gehakt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gehakt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gehakt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gehakt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gehakt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gehakt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gehakt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gehakt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gehakt zijn
  •