NL.png verwijten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verwijten

O.t.t. (Present)

  • verweet
  • verweet
  • verweet
  • verweet
  • verweten
  • verweten
  • verweten
 

O.v.t. (Past)

  • zal verwijten
  • zult verwijten
  • zal verwijten
  • zult verwijten
  • zult verwijten
  • zullen verwijten
  • zullen verwijten

O.t.t.t. (Future)

  • had verweten
  • had verweten
  • had verweten
  • had verweten
  • hadden verweten
  • hadden verweten
  • hadden verweten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verweten
  • hebt verweten
  • heeft verweten
  • hebt verweten
  • hebben verweten
  • hebben verweten
  • hebben verweten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verweten hebben
  • zult verweten hebben
  • zal verweten hebben
  • zult verweten hebben
  • zult verweten hebben
  • zullen verweten hebben
  • zullen verweten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verweten hebben
  • zou verweten hebben
  • zou verweten hebben
  • zou verweten hebben
  • zouden verweten hebben
  • zouden verweten hebben
  • zouden verweten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verweten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verweten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verweten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verweten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verweten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verweten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verweten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verweten zijn
  •