INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• verschijnen

O.t.t. (Present)

• verscheen
• verscheen
• verscheen
• verscheen
• verschenen
• verschenen
• verschenen

O.v.t. (Past)

• zal verschijnen
• zult verschijnen
• zal verschijnen
• zult verschijnen
• zult verschijnen
• zullen verschijnen
• zullen verschijnen

O.t.t.t. (Future)

• was verschenen
• was verschenen
• was verschenen
• was verschenen
• waren verschenen
• waren verschenen
• waren verschenen

O.v.t.t. (Condicional)

• ben verschenen
• bent verschenen
• is verschenen
• bent verschenen
• zijn verschenen
• zijn verschenen
• zijn verschenen

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal verschenen zijn
• zult verschenen zijn
• zal verschenen zijn
• zult verschenen zijn
• zult verschenen zijn
• zullen verschenen zijn
• zullen verschenen zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou verschenen zijn
• zou verschenen zijn
• zou verschenen zijn
• zou verschenen zijn
• zouden verschenen zijn
• zouden verschenen zijn
• zouden verschenen zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•