NL.png debarrasseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • debarrasseren

O.t.t. (Present)

  • debarrasseerde
  • debarrasseerde
  • debarrasseerde
  • debarrasseerde
  • debarrasseerden
  • debarrasseerden
  • debarrasseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal debarrasseren
  • zult debarrasseren
  • zal debarrasseren
  • zult debarrasseren
  • zult debarrasseren
  • zullen debarrasseren
  • zullen debarrasseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedebarrasseerd
  • had gedebarrasseerd
  • had gedebarrasseerd
  • had gedebarrasseerd
  • hadden gedebarrasseerd
  • hadden gedebarrasseerd
  • hadden gedebarrasseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedebarrasseerd
  • hebt gedebarrasseerd
  • heeft gedebarrasseerd
  • hebt gedebarrasseerd
  • hebben gedebarrasseerd
  • hebben gedebarrasseerd
  • hebben gedebarrasseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedebarrasseerd hebben
  • zult gedebarrasseerd hebben
  • zal gedebarrasseerd hebben
  • zult gedebarrasseerd hebben
  • zult gedebarrasseerd hebben
  • zullen gedebarrasseerd hebben
  • zullen gedebarrasseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedebarrasseerd hebben
  • zou gedebarrasseerd hebben
  • zou gedebarrasseerd hebben
  • zou gedebarrasseerd hebben
  • zouden gedebarrasseerd hebben
  • zouden gedebarrasseerd hebben
  • zouden gedebarrasseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •