NL.png deballoteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • deballoteren

O.t.t. (Present)

  • deballoteerde
  • deballoteerde
  • deballoteerde
  • deballoteerde
  • deballoteerden
  • deballoteerden
  • deballoteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal deballoteren
  • zult deballoteren
  • zal deballoteren
  • zult deballoteren
  • zult deballoteren
  • zullen deballoteren
  • zullen deballoteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedeballoteerd
  • had gedeballoteerd
  • had gedeballoteerd
  • had gedeballoteerd
  • hadden gedeballoteerd
  • hadden gedeballoteerd
  • hadden gedeballoteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedeballoteerd
  • hebt gedeballoteerd
  • heeft gedeballoteerd
  • hebt gedeballoteerd
  • hebben gedeballoteerd
  • hebben gedeballoteerd
  • hebben gedeballoteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedeballoteerd hebben
  • zult gedeballoteerd hebben
  • zal gedeballoteerd hebben
  • zult gedeballoteerd hebben
  • zult gedeballoteerd hebben
  • zullen gedeballoteerd hebben
  • zullen gedeballoteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedeballoteerd hebben
  • zou gedeballoteerd hebben
  • zou gedeballoteerd hebben
  • zou gedeballoteerd hebben
  • zouden gedeballoteerd hebben
  • zouden gedeballoteerd hebben
  • zouden gedeballoteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedeballoteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedeballoteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedeballoteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedeballoteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedeballoteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedeballoteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedeballoteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedeballoteerd zijn
  •