NL.png dalen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • dalen

O.t.t. (Present)

  • daalde
  • daalde
  • daalde
  • daalde
  • daalden
  • daalden
  • daalden
 

O.v.t. (Past)

  • zal dalen
  • zult dalen
  • zal dalen
  • zult dalen
  • zult dalen
  • zullen dalen
  • zullen dalen

O.t.t.t. (Future)

  • was gedaald
  • was gedaald
  • was gedaald
  • was gedaald
  • waren gedaald
  • waren gedaald
  • waren gedaald
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben gedaald
  • bent gedaald
  • is gedaald
  • bent gedaald
  • zijn gedaald
  • zijn gedaald
  • zijn gedaald

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedaald zijn
  • zult gedaald zijn
  • zal gedaald zijn
  • zult gedaald zijn
  • zult gedaald zijn
  • zullen gedaald zijn
  • zullen gedaald zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedaald zijn
  • zou gedaald zijn
  • zou gedaald zijn
  • zou gedaald zijn
  • zouden gedaald zijn
  • zouden gedaald zijn
  • zouden gedaald zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •