NL.png cursiveren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • cursiveren

O.t.t. (Present)

  • cursiveerde
  • cursiveerde
  • cursiveerde
  • cursiveerde
  • cursiveerden
  • cursiveerden
  • cursiveerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal cursiveren
  • zult cursiveren
  • zal cursiveren
  • zult cursiveren
  • zult cursiveren
  • zullen cursiveren
  • zullen cursiveren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecursiveerd
  • had gecursiveerd
  • had gecursiveerd
  • had gecursiveerd
  • hadden gecursiveerd
  • hadden gecursiveerd
  • hadden gecursiveerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecursiveerd
  • hebt gecursiveerd
  • heeft gecursiveerd
  • hebt gecursiveerd
  • hebben gecursiveerd
  • hebben gecursiveerd
  • hebben gecursiveerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecursiveerd hebben
  • zult gecursiveerd hebben
  • zal gecursiveerd hebben
  • zult gecursiveerd hebben
  • zult gecursiveerd hebben
  • zullen gecursiveerd hebben
  • zullen gecursiveerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecursiveerd hebben
  • zou gecursiveerd hebben
  • zou gecursiveerd hebben
  • zou gecursiveerd hebben
  • zouden gecursiveerd hebben
  • zouden gecursiveerd hebben
  • zouden gecursiveerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecursiveerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecursiveerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecursiveerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecursiveerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecursiveerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecursiveerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecursiveerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecursiveerd zijn
  •