INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• courtiseren

O.t.t. (Present)

• courtiseerde
• courtiseerde
• courtiseerde
• courtiseerde
• courtiseerden
• courtiseerden
• courtiseerden

O.v.t. (Past)

• zal courtiseren
• zult courtiseren
• zal courtiseren
• zult courtiseren
• zult courtiseren
• zullen courtiseren
• zullen courtiseren

O.t.t.t. (Future)

• had gecourtiseerd
• had gecourtiseerd
• had gecourtiseerd
• had gecourtiseerd
• hadden gecourtiseerd
• hadden gecourtiseerd
• hadden gecourtiseerd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gecourtiseerd
• hebt gecourtiseerd
• heeft gecourtiseerd
• hebt gecourtiseerd
• hebben gecourtiseerd
• hebben gecourtiseerd
• hebben gecourtiseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gecourtiseerd hebben
• zult gecourtiseerd hebben
• zal gecourtiseerd hebben
• zult gecourtiseerd hebben
• zult gecourtiseerd hebben
• zullen gecourtiseerd hebben
• zullen gecourtiseerd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gecourtiseerd hebben
• zou gecourtiseerd hebben
• zou gecourtiseerd hebben
• zou gecourtiseerd hebben
• zouden gecourtiseerd hebben
• zouden gecourtiseerd hebben
• zouden gecourtiseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gecourtiseerd
•  

O.v.t. (Past)

• worden gecourtiseerd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gecourtiseerd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gecourtiseerd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gecourtiseerd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gecourtiseerd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gecourtiseerd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gecourtiseerd zijn
•