INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• counteren

O.t.t. (Present)

• counterde
• counterde
• counterde
• counterde
• counterden
• counterden
• counterden

O.v.t. (Past)

• zal counteren
• zult counteren
• zal counteren
• zult counteren
• zult counteren
• zullen counteren
• zullen counteren

O.t.t.t. (Future)

• had gecounterd
• had gecounterd
• had gecounterd
• had gecounterd
• hadden gecounterd
• hadden gecounterd
• hadden gecounterd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gecounterd
• hebt gecounterd
• heeft gecounterd
• hebt gecounterd
• hebben gecounterd
• hebben gecounterd
• hebben gecounterd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gecounterd hebben
• zult gecounterd hebben
• zal gecounterd hebben
• zult gecounterd hebben
• zult gecounterd hebben
• zullen gecounterd hebben
• zullen gecounterd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gecounterd hebben
• zou gecounterd hebben
• zou gecounterd hebben
• zou gecounterd hebben
• zouden gecounterd hebben
• zouden gecounterd hebben
• zouden gecounterd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•