INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- contradiceerde
- contradiceerde
- contradiceerde
- contradiceerde
- contradiceerden
- contradiceerden
- contradiceerden
O.v.t. (Past)
- zal contradiceren
- zult contradiceren
- zal contradiceren
- zult contradiceren
- zult contradiceren
- zullen contradiceren
- zullen contradiceren
O.t.t.t. (Future)
- had gecontradiceerd
- had gecontradiceerd
- had gecontradiceerd
- had gecontradiceerd
- hadden gecontradiceerd
- hadden gecontradiceerd
- hadden gecontradiceerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gecontradiceerd
- hebt gecontradiceerd
- heeft gecontradiceerd
- hebt gecontradiceerd
- hebben gecontradiceerd
- hebben gecontradiceerd
- hebben gecontradiceerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gecontradiceerd hebben
- zult gecontradiceerd hebben
- zal gecontradiceerd hebben
- zult gecontradiceerd hebben
- zult gecontradiceerd hebben
- zullen gecontradiceerd hebben
- zullen gecontradiceerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gecontradiceerd hebben
- zou gecontradiceerd hebben
- zou gecontradiceerd hebben
- zou gecontradiceerd hebben
- zouden gecontradiceerd hebben
- zouden gecontradiceerd hebben
- zouden gecontradiceerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen gecontradiceerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden gecontradiceerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zullen gecontradiceerd zijn
-
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zouden gecontradiceerd zijn
-