INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• constitueren

O.t.t. (Present)

• constitueerde
• constitueerde
• constitueerde
• constitueerde
• constitueerden
• constitueerden
• constitueerden

O.v.t. (Past)

• zal constitueren
• zult constitueren
• zal constitueren
• zult constitueren
• zult constitueren
• zullen constitueren
• zullen constitueren

O.t.t.t. (Future)

• had geconstitueerd
• had geconstitueerd
• had geconstitueerd
• had geconstitueerd
• hadden geconstitueerd
• hadden geconstitueerd
• hadden geconstitueerd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geconstitueerd
• hebt geconstitueerd
• heeft geconstitueerd
• hebt geconstitueerd
• hebben geconstitueerd
• hebben geconstitueerd
• hebben geconstitueerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geconstitueerd hebben
• zult geconstitueerd hebben
• zal geconstitueerd hebben
• zult geconstitueerd hebben
• zult geconstitueerd hebben
• zullen geconstitueerd hebben
• zullen geconstitueerd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geconstitueerd hebben
• zou geconstitueerd hebben
• zou geconstitueerd hebben
• zou geconstitueerd hebben
• zouden geconstitueerd hebben
• zouden geconstitueerd hebben
• zouden geconstitueerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geconstitueerd
•  

O.v.t. (Past)

• worden geconstitueerd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geconstitueerd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geconstitueerd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geconstitueerd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geconstitueerd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geconstitueerd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geconstitueerd zijn
•