NL.png consigneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • consigneren

O.t.t. (Present)

  • consigneerde
  • consigneerde
  • consigneerde
  • consigneerde
  • consigneerden
  • consigneerden
  • consigneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal consigneren
  • zult consigneren
  • zal consigneren
  • zult consigneren
  • zult consigneren
  • zullen consigneren
  • zullen consigneren

O.t.t.t. (Future)

  • had geconsigneerd
  • had geconsigneerd
  • had geconsigneerd
  • had geconsigneerd
  • hadden geconsigneerd
  • hadden geconsigneerd
  • hadden geconsigneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geconsigneerd
  • hebt geconsigneerd
  • heeft geconsigneerd
  • hebt geconsigneerd
  • hebben geconsigneerd
  • hebben geconsigneerd
  • hebben geconsigneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geconsigneerd hebben
  • zult geconsigneerd hebben
  • zal geconsigneerd hebben
  • zult geconsigneerd hebben
  • zult geconsigneerd hebben
  • zullen geconsigneerd hebben
  • zullen geconsigneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geconsigneerd hebben
  • zou geconsigneerd hebben
  • zou geconsigneerd hebben
  • zou geconsigneerd hebben
  • zouden geconsigneerd hebben
  • zouden geconsigneerd hebben
  • zouden geconsigneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geconsigneerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geconsigneerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geconsigneerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geconsigneerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geconsigneerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geconsigneerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geconsigneerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geconsigneerd zijn
  •