INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- conjugeerde
- conjugeerde
- conjugeerde
- conjugeerde
- conjugeerden
- conjugeerden
- conjugeerden
O.v.t. (Past)
- zal conjugeren
- zult conjugeren
- zal conjugeren
- zult conjugeren
- zult conjugeren
- zullen conjugeren
- zullen conjugeren
O.t.t.t. (Future)
- had geconjugeerd
- had geconjugeerd
- had geconjugeerd
- had geconjugeerd
- hadden geconjugeerd
- hadden geconjugeerd
- hadden geconjugeerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb geconjugeerd
- hebt geconjugeerd
- heeft geconjugeerd
- hebt geconjugeerd
- hebben geconjugeerd
- hebben geconjugeerd
- hebben geconjugeerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal geconjugeerd hebben
- zult geconjugeerd hebben
- zal geconjugeerd hebben
- zult geconjugeerd hebben
- zult geconjugeerd hebben
- zullen geconjugeerd hebben
- zullen geconjugeerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou geconjugeerd hebben
- zou geconjugeerd hebben
- zou geconjugeerd hebben
- zou geconjugeerd hebben
- zouden geconjugeerd hebben
- zouden geconjugeerd hebben
- zouden geconjugeerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen geconjugeerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden geconjugeerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)