INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• confisqueren

O.t.t. (Present)

• confisqueerde
• confisqueerde
• confisqueerde
• confisqueerde
• confisqueerden
• confisqueerden
• confisqueerden

O.v.t. (Past)

• zal confisqueren
• zult confisqueren
• zal confisqueren
• zult confisqueren
• zult confisqueren
• zullen confisqueren
• zullen confisqueren

O.t.t.t. (Future)

• had geconfisqueerd
• had geconfisqueerd
• had geconfisqueerd
• had geconfisqueerd
• hadden geconfisqueerd
• hadden geconfisqueerd
• hadden geconfisqueerd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geconfisqueerd
• hebt geconfisqueerd
• heeft geconfisqueerd
• hebt geconfisqueerd
• hebben geconfisqueerd
• hebben geconfisqueerd
• hebben geconfisqueerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geconfisqueerd hebben
• zult geconfisqueerd hebben
• zal geconfisqueerd hebben
• zult geconfisqueerd hebben
• zult geconfisqueerd hebben
• zullen geconfisqueerd hebben
• zullen geconfisqueerd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geconfisqueerd hebben
• zou geconfisqueerd hebben
• zou geconfisqueerd hebben
• zou geconfisqueerd hebben
• zouden geconfisqueerd hebben
• zouden geconfisqueerd hebben
• zouden geconfisqueerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geconfisqueerd
•  

O.v.t. (Past)

• worden geconfisqueerd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geconfisqueerd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geconfisqueerd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geconfisqueerd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geconfisqueerd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geconfisqueerd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geconfisqueerd zijn
•