NL.png confirmeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • confirmeren

O.t.t. (Present)

  • confirmeerde
  • confirmeerde
  • confirmeerde
  • confirmeerde
  • confirmeerden
  • confirmeerden
  • confirmeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal confirmeren
  • zult confirmeren
  • zal confirmeren
  • zult confirmeren
  • zult confirmeren
  • zullen confirmeren
  • zullen confirmeren

O.t.t.t. (Future)

  • had geconfirmeerd
  • had geconfirmeerd
  • had geconfirmeerd
  • had geconfirmeerd
  • hadden geconfirmeerd
  • hadden geconfirmeerd
  • hadden geconfirmeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geconfirmeerd
  • hebt geconfirmeerd
  • heeft geconfirmeerd
  • hebt geconfirmeerd
  • hebben geconfirmeerd
  • hebben geconfirmeerd
  • hebben geconfirmeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geconfirmeerd hebben
  • zult geconfirmeerd hebben
  • zal geconfirmeerd hebben
  • zult geconfirmeerd hebben
  • zult geconfirmeerd hebben
  • zullen geconfirmeerd hebben
  • zullen geconfirmeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geconfirmeerd hebben
  • zou geconfirmeerd hebben
  • zou geconfirmeerd hebben
  • zou geconfirmeerd hebben
  • zouden geconfirmeerd hebben
  • zouden geconfirmeerd hebben
  • zouden geconfirmeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geconfirmeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geconfirmeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geconfirmeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geconfirmeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geconfirmeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geconfirmeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geconfirmeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geconfirmeerd zijn
  •