NL.png confineren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • confineren

O.t.t. (Present)

  • confineerde
  • confineerde
  • confineerde
  • confineerde
  • confineerden
  • confineerden
  • confineerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal confineren
  • zult confineren
  • zal confineren
  • zult confineren
  • zult confineren
  • zullen confineren
  • zullen confineren

O.t.t.t. (Future)

  • had geconfineerd
  • had geconfineerd
  • had geconfineerd
  • had geconfineerd
  • hadden geconfineerd
  • hadden geconfineerd
  • hadden geconfineerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geconfineerd
  • hebt geconfineerd
  • heeft geconfineerd
  • hebt geconfineerd
  • hebben geconfineerd
  • hebben geconfineerd
  • hebben geconfineerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geconfineerd hebben
  • zult geconfineerd hebben
  • zal geconfineerd hebben
  • zult geconfineerd hebben
  • zult geconfineerd hebben
  • zullen geconfineerd hebben
  • zullen geconfineerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geconfineerd hebben
  • zou geconfineerd hebben
  • zou geconfineerd hebben
  • zou geconfineerd hebben
  • zouden geconfineerd hebben
  • zouden geconfineerd hebben
  • zouden geconfineerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geconfineerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geconfineerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geconfineerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geconfineerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geconfineerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geconfineerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geconfineerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geconfineerd zijn
  •