INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- confabuleerde
- confabuleerde
- confabuleerde
- confabuleerde
- confabuleerden
- confabuleerden
- confabuleerden
O.v.t. (Past)
- zal confabuleren
- zult confabuleren
- zal confabuleren
- zult confabuleren
- zult confabuleren
- zullen confabuleren
- zullen confabuleren
O.t.t.t. (Future)
- had geconfabuleerd
- had geconfabuleerd
- had geconfabuleerd
- had geconfabuleerd
- hadden geconfabuleerd
- hadden geconfabuleerd
- hadden geconfabuleerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb geconfabuleerd
- hebt geconfabuleerd
- heeft geconfabuleerd
- hebt geconfabuleerd
- hebben geconfabuleerd
- hebben geconfabuleerd
- hebben geconfabuleerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal geconfabuleerd hebben
- zult geconfabuleerd hebben
- zal geconfabuleerd hebben
- zult geconfabuleerd hebben
- zult geconfabuleerd hebben
- zullen geconfabuleerd hebben
- zullen geconfabuleerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou geconfabuleerd hebben
- zou geconfabuleerd hebben
- zou geconfabuleerd hebben
- zou geconfabuleerd hebben
- zouden geconfabuleerd hebben
- zouden geconfabuleerd hebben
- zouden geconfabuleerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen geconfabuleerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden geconfabuleerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zullen geconfabuleerd zijn
-
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zouden geconfabuleerd zijn
-