NL.png conditioneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • conditioneren

O.t.t. (Present)

  • conditioneerde
  • conditioneerde
  • conditioneerde
  • conditioneerde
  • conditioneerden
  • conditioneerden
  • conditioneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal conditioneren
  • zult conditioneren
  • zal conditioneren
  • zult conditioneren
  • zult conditioneren
  • zullen conditioneren
  • zullen conditioneren

O.t.t.t. (Future)

  • had geconditioneerd
  • had geconditioneerd
  • had geconditioneerd
  • had geconditioneerd
  • hadden geconditioneerd
  • hadden geconditioneerd
  • hadden geconditioneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geconditioneerd
  • hebt geconditioneerd
  • heeft geconditioneerd
  • hebt geconditioneerd
  • hebben geconditioneerd
  • hebben geconditioneerd
  • hebben geconditioneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geconditioneerd hebben
  • zult geconditioneerd hebben
  • zal geconditioneerd hebben
  • zult geconditioneerd hebben
  • zult geconditioneerd hebben
  • zullen geconditioneerd hebben
  • zullen geconditioneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geconditioneerd hebben
  • zou geconditioneerd hebben
  • zou geconditioneerd hebben
  • zou geconditioneerd hebben
  • zouden geconditioneerd hebben
  • zouden geconditioneerd hebben
  • zouden geconditioneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geconditioneerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geconditioneerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geconditioneerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geconditioneerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geconditioneerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geconditioneerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geconditioneerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geconditioneerd zijn
  •