INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• concluderen

O.t.t. (Present)

• concludeerde
• concludeerde
• concludeerde
• concludeerde
• concludeerden
• concludeerden
• concludeerden

O.v.t. (Past)

• zal concluderen
• zult concluderen
• zal concluderen
• zult concluderen
• zult concluderen
• zullen concluderen
• zullen concluderen

O.t.t.t. (Future)

• had geconcludeerd
• had geconcludeerd
• had geconcludeerd
• had geconcludeerd
• hadden geconcludeerd
• hadden geconcludeerd
• hadden geconcludeerd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geconcludeerd
• hebt geconcludeerd
• heeft geconcludeerd
• hebt geconcludeerd
• hebben geconcludeerd
• hebben geconcludeerd
• hebben geconcludeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geconcludeerd hebben
• zult geconcludeerd hebben
• zal geconcludeerd hebben
• zult geconcludeerd hebben
• zult geconcludeerd hebben
• zullen geconcludeerd hebben
• zullen geconcludeerd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geconcludeerd hebben
• zou geconcludeerd hebben
• zou geconcludeerd hebben
• zou geconcludeerd hebben
• zouden geconcludeerd hebben
• zouden geconcludeerd hebben
• zouden geconcludeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geconcludeerd
•  

O.v.t. (Past)

• worden geconcludeerd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geconcludeerd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geconcludeerd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geconcludeerd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geconcludeerd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geconcludeerd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geconcludeerd zijn
•