NL.png competeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • competeren

O.t.t. (Present)

  • competeerde
  • competeerde
  • competeerde
  • competeerde
  • competeerden
  • competeerden
  • competeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal competeren
  • zult competeren
  • zal competeren
  • zult competeren
  • zult competeren
  • zullen competeren
  • zullen competeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecompeteerd
  • had gecompeteerd
  • had gecompeteerd
  • had gecompeteerd
  • hadden gecompeteerd
  • hadden gecompeteerd
  • hadden gecompeteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecompeteerd
  • hebt gecompeteerd
  • heeft gecompeteerd
  • hebt gecompeteerd
  • hebben gecompeteerd
  • hebben gecompeteerd
  • hebben gecompeteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecompeteerd hebben
  • zult gecompeteerd hebben
  • zal gecompeteerd hebben
  • zult gecompeteerd hebben
  • zult gecompeteerd hebben
  • zullen gecompeteerd hebben
  • zullen gecompeteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecompeteerd hebben
  • zou gecompeteerd hebben
  • zou gecompeteerd hebben
  • zou gecompeteerd hebben
  • zouden gecompeteerd hebben
  • zouden gecompeteerd hebben
  • zouden gecompeteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •