NL.png compareren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • compareren

O.t.t. (Present)

  • compareerde
  • compareerde
  • compareerde
  • compareerde
  • compareerden
  • compareerden
  • compareerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal compareren
  • zult compareren
  • zal compareren
  • zult compareren
  • zult compareren
  • zullen compareren
  • zullen compareren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecompareerd
  • had gecompareerd
  • had gecompareerd
  • had gecompareerd
  • hadden gecompareerd
  • hadden gecompareerd
  • hadden gecompareerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecompareerd
  • hebt gecompareerd
  • heeft gecompareerd
  • hebt gecompareerd
  • hebben gecompareerd
  • hebben gecompareerd
  • hebben gecompareerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecompareerd hebben
  • zult gecompareerd hebben
  • zal gecompareerd hebben
  • zult gecompareerd hebben
  • zult gecompareerd hebben
  • zullen gecompareerd hebben
  • zullen gecompareerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecompareerd hebben
  • zou gecompareerd hebben
  • zou gecompareerd hebben
  • zou gecompareerd hebben
  • zouden gecompareerd hebben
  • zouden gecompareerd hebben
  • zouden gecompareerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •