NL.png commuteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • commuteren

O.t.t. (Present)

  • commuteerde
  • commuteerde
  • commuteerde
  • commuteerde
  • commuteerden
  • commuteerden
  • commuteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal commuteren
  • zult commuteren
  • zal commuteren
  • zult commuteren
  • zult commuteren
  • zullen commuteren
  • zullen commuteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecommuteerd
  • had gecommuteerd
  • had gecommuteerd
  • had gecommuteerd
  • hadden gecommuteerd
  • hadden gecommuteerd
  • hadden gecommuteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecommuteerd
  • hebt gecommuteerd
  • heeft gecommuteerd
  • hebt gecommuteerd
  • hebben gecommuteerd
  • hebben gecommuteerd
  • hebben gecommuteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecommuteerd hebben
  • zult gecommuteerd hebben
  • zal gecommuteerd hebben
  • zult gecommuteerd hebben
  • zult gecommuteerd hebben
  • zullen gecommuteerd hebben
  • zullen gecommuteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecommuteerd hebben
  • zou gecommuteerd hebben
  • zou gecommuteerd hebben
  • zou gecommuteerd hebben
  • zouden gecommuteerd hebben
  • zouden gecommuteerd hebben
  • zouden gecommuteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecommuteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecommuteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecommuteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecommuteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecommuteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecommuteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecommuteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecommuteerd zijn
  •