NL.png colporteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • colporteren

O.t.t. (Present)

  • colporteerde
  • colporteerde
  • colporteerde
  • colporteerde
  • colporteerden
  • colporteerden
  • colporteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal colporteren
  • zult colporteren
  • zal colporteren
  • zult colporteren
  • zult colporteren
  • zullen colporteren
  • zullen colporteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecolporteerd
  • had gecolporteerd
  • had gecolporteerd
  • had gecolporteerd
  • hadden gecolporteerd
  • hadden gecolporteerd
  • hadden gecolporteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecolporteerd
  • hebt gecolporteerd
  • heeft gecolporteerd
  • hebt gecolporteerd
  • hebben gecolporteerd
  • hebben gecolporteerd
  • hebben gecolporteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecolporteerd hebben
  • zult gecolporteerd hebben
  • zal gecolporteerd hebben
  • zult gecolporteerd hebben
  • zult gecolporteerd hebben
  • zullen gecolporteerd hebben
  • zullen gecolporteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecolporteerd hebben
  • zou gecolporteerd hebben
  • zou gecolporteerd hebben
  • zou gecolporteerd hebben
  • zouden gecolporteerd hebben
  • zouden gecolporteerd hebben
  • zouden gecolporteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecolporteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecolporteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecolporteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecolporteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecolporteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecolporteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecolporteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecolporteerd zijn
  •