NL.png collimeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • collimeren

O.t.t. (Present)

  • collimeerde
  • collimeerde
  • collimeerde
  • collimeerde
  • collimeerden
  • collimeerden
  • collimeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal collimeren
  • zult collimeren
  • zal collimeren
  • zult collimeren
  • zult collimeren
  • zullen collimeren
  • zullen collimeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecollimeerd
  • had gecollimeerd
  • had gecollimeerd
  • had gecollimeerd
  • hadden gecollimeerd
  • hadden gecollimeerd
  • hadden gecollimeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecollimeerd
  • hebt gecollimeerd
  • heeft gecollimeerd
  • hebt gecollimeerd
  • hebben gecollimeerd
  • hebben gecollimeerd
  • hebben gecollimeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecollimeerd hebben
  • zult gecollimeerd hebben
  • zal gecollimeerd hebben
  • zult gecollimeerd hebben
  • zult gecollimeerd hebben
  • zullen gecollimeerd hebben
  • zullen gecollimeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecollimeerd hebben
  • zou gecollimeerd hebben
  • zou gecollimeerd hebben
  • zou gecollimeerd hebben
  • zouden gecollimeerd hebben
  • zouden gecollimeerd hebben
  • zouden gecollimeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecollimeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecollimeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecollimeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecollimeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecollimeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecollimeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecollimeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecollimeerd zijn
  •