NL.png coleren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • coleren

O.t.t. (Present)

  • coleerde
  • coleerde
  • coleerde
  • coleerde
  • coleerden
  • coleerden
  • coleerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal coleren
  • zult coleren
  • zal coleren
  • zult coleren
  • zult coleren
  • zullen coleren
  • zullen coleren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecoleerd
  • had gecoleerd
  • had gecoleerd
  • had gecoleerd
  • hadden gecoleerd
  • hadden gecoleerd
  • hadden gecoleerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecoleerd
  • hebt gecoleerd
  • heeft gecoleerd
  • hebt gecoleerd
  • hebben gecoleerd
  • hebben gecoleerd
  • hebben gecoleerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecoleerd hebben
  • zult gecoleerd hebben
  • zal gecoleerd hebben
  • zult gecoleerd hebben
  • zult gecoleerd hebben
  • zullen gecoleerd hebben
  • zullen gecoleerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecoleerd hebben
  • zou gecoleerd hebben
  • zou gecoleerd hebben
  • zou gecoleerd hebben
  • zouden gecoleerd hebben
  • zouden gecoleerd hebben
  • zouden gecoleerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecoleerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecoleerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecoleerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecoleerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecoleerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecoleerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecoleerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecoleerd zijn
  •