NL.png coifferen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • coifferen

O.t.t. (Present)

  • coiffeerde
  • coiffeerde
  • coiffeerde
  • coiffeerde
  • coiffeerden
  • coiffeerden
  • coiffeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal coifferen
  • zult coifferen
  • zal coifferen
  • zult coifferen
  • zult coifferen
  • zullen coifferen
  • zullen coifferen

O.t.t.t. (Future)

  • had gecoiffeerd
  • had gecoiffeerd
  • had gecoiffeerd
  • had gecoiffeerd
  • hadden gecoiffeerd
  • hadden gecoiffeerd
  • hadden gecoiffeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecoiffeerd
  • hebt gecoiffeerd
  • heeft gecoiffeerd
  • hebt gecoiffeerd
  • hebben gecoiffeerd
  • hebben gecoiffeerd
  • hebben gecoiffeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecoiffeerd hebben
  • zult gecoiffeerd hebben
  • zal gecoiffeerd hebben
  • zult gecoiffeerd hebben
  • zult gecoiffeerd hebben
  • zullen gecoiffeerd hebben
  • zullen gecoiffeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecoiffeerd hebben
  • zou gecoiffeerd hebben
  • zou gecoiffeerd hebben
  • zou gecoiffeerd hebben
  • zouden gecoiffeerd hebben
  • zouden gecoiffeerd hebben
  • zouden gecoiffeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecoiffeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecoiffeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecoiffeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecoiffeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecoiffeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecoiffeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecoiffeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecoiffeerd zijn
  •