INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• clicheren

O.t.t. (Present)

• clicheerde
• clicheerde
• clicheerde
• clicheerde
• clicheerden
• clicheerden
• clicheerden

O.v.t. (Past)

• zal clicheren
• zult clicheren
• zal clicheren
• zult clicheren
• zult clicheren
• zullen clicheren
• zullen clicheren

O.t.t.t. (Future)

• had geclicheerd
• had geclicheerd
• had geclicheerd
• had geclicheerd
• hadden geclicheerd
• hadden geclicheerd
• hadden geclicheerd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geclicheerd
• hebt geclicheerd
• heeft geclicheerd
• hebt geclicheerd
• hebben geclicheerd
• hebben geclicheerd
• hebben geclicheerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geclicheerd hebben
• zult geclicheerd hebben
• zal geclicheerd hebben
• zult geclicheerd hebben
• zult geclicheerd hebben
• zullen geclicheerd hebben
• zullen geclicheerd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geclicheerd hebben
• zou geclicheerd hebben
• zou geclicheerd hebben
• zou geclicheerd hebben
• zouden geclicheerd hebben
• zouden geclicheerd hebben
• zouden geclicheerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geclicheerd
•  

O.v.t. (Past)

• worden geclicheerd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geclicheerd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geclicheerd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geclicheerd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geclicheerd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geclicheerd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geclicheerd zijn
•