INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- ciseleerde
- ciseleerde
- ciseleerde
- ciseleerde
- ciseleerden
- ciseleerden
- ciseleerden
O.v.t. (Past)
- zal ciseleren
- zult ciseleren
- zal ciseleren
- zult ciseleren
- zult ciseleren
- zullen ciseleren
- zullen ciseleren
O.t.t.t. (Future)
- had geciseleerd
- had geciseleerd
- had geciseleerd
- had geciseleerd
- hadden geciseleerd
- hadden geciseleerd
- hadden geciseleerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb geciseleerd
- hebt geciseleerd
- heeft geciseleerd
- hebt geciseleerd
- hebben geciseleerd
- hebben geciseleerd
- hebben geciseleerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal geciseleerd hebben
- zult geciseleerd hebben
- zal geciseleerd hebben
- zult geciseleerd hebben
- zult geciseleerd hebben
- zullen geciseleerd hebben
- zullen geciseleerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou geciseleerd hebben
- zou geciseleerd hebben
- zou geciseleerd hebben
- zou geciseleerd hebben
- zouden geciseleerd hebben
- zouden geciseleerd hebben
- zouden geciseleerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen geciseleerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden geciseleerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)