NL.png chicaneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • chicaneren

O.t.t. (Present)

  • chicaneerde
  • chicaneerde
  • chicaneerde
  • chicaneerde
  • chicaneerden
  • chicaneerden
  • chicaneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal chicaneren
  • zult chicaneren
  • zal chicaneren
  • zult chicaneren
  • zult chicaneren
  • zullen chicaneren
  • zullen chicaneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gechicaneerd
  • had gechicaneerd
  • had gechicaneerd
  • had gechicaneerd
  • hadden gechicaneerd
  • hadden gechicaneerd
  • hadden gechicaneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gechicaneerd
  • hebt gechicaneerd
  • heeft gechicaneerd
  • hebt gechicaneerd
  • hebben gechicaneerd
  • hebben gechicaneerd
  • hebben gechicaneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gechicaneerd hebben
  • zult gechicaneerd hebben
  • zal gechicaneerd hebben
  • zult gechicaneerd hebben
  • zult gechicaneerd hebben
  • zullen gechicaneerd hebben
  • zullen gechicaneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gechicaneerd hebben
  • zou gechicaneerd hebben
  • zou gechicaneerd hebben
  • zou gechicaneerd hebben
  • zouden gechicaneerd hebben
  • zouden gechicaneerd hebben
  • zouden gechicaneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gechicaneerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gechicaneerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gechicaneerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gechicaneerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gechicaneerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gechicaneerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gechicaneerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gechicaneerd zijn
  •