INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• chauffeuren

O.t.t. (Present)

• chauffeurde
• chauffeurde
• chauffeurde
• chauffeurde
• chauffeurden
• chauffeurden
• chauffeurden

O.v.t. (Past)

• zal chauffeuren
• zult chauffeuren
• zal chauffeuren
• zult chauffeuren
• zult chauffeuren
• zullen chauffeuren
• zullen chauffeuren

O.t.t.t. (Future)

• had gechauffeurd
• had gechauffeurd
• had gechauffeurd
• had gechauffeurd
• hadden gechauffeurd
• hadden gechauffeurd
• hadden gechauffeurd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gechauffeurd
• hebt gechauffeurd
• heeft gechauffeurd
• hebt gechauffeurd
• hebben gechauffeurd
• hebben gechauffeurd
• hebben gechauffeurd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gechauffeurd hebben
• zult gechauffeurd hebben
• zal gechauffeurd hebben
• zult gechauffeurd hebben
• zult gechauffeurd hebben
• zullen gechauffeurd hebben
• zullen gechauffeurd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gechauffeurd hebben
• zou gechauffeurd hebben
• zou gechauffeurd hebben
• zou gechauffeurd hebben
• zouden gechauffeurd hebben
• zouden gechauffeurd hebben
• zouden gechauffeurd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gechauffeurd
•  

O.v.t. (Past)

• worden gechauffeurd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gechauffeurd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gechauffeurd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gechauffeurd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gechauffeurd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gechauffeurd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gechauffeurd zijn
•