NL.png chanteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • chanteren

O.t.t. (Present)

  • chanteerde
  • chanteerde
  • chanteerde
  • chanteerde
  • chanteerden
  • chanteerden
  • chanteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal chanteren
  • zult chanteren
  • zal chanteren
  • zult chanteren
  • zult chanteren
  • zullen chanteren
  • zullen chanteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gechanteerd
  • had gechanteerd
  • had gechanteerd
  • had gechanteerd
  • hadden gechanteerd
  • hadden gechanteerd
  • hadden gechanteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gechanteerd
  • hebt gechanteerd
  • heeft gechanteerd
  • hebt gechanteerd
  • hebben gechanteerd
  • hebben gechanteerd
  • hebben gechanteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gechanteerd hebben
  • zult gechanteerd hebben
  • zal gechanteerd hebben
  • zult gechanteerd hebben
  • zult gechanteerd hebben
  • zullen gechanteerd hebben
  • zullen gechanteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gechanteerd hebben
  • zou gechanteerd hebben
  • zou gechanteerd hebben
  • zou gechanteerd hebben
  • zouden gechanteerd hebben
  • zouden gechanteerd hebben
  • zouden gechanteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gechanteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gechanteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gechanteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gechanteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gechanteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gechanteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gechanteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gechanteerd zijn
  •