NL.png cederen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • cederen

O.t.t. (Present)

  • cedeerde
  • cedeerde
  • cedeerde
  • cedeerde
  • cedeerden
  • cedeerden
  • cedeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal cederen
  • zult cederen
  • zal cederen
  • zult cederen
  • zult cederen
  • zullen cederen
  • zullen cederen

O.t.t.t. (Future)

  • had gecedeerd
  • had gecedeerd
  • had gecedeerd
  • had gecedeerd
  • hadden gecedeerd
  • hadden gecedeerd
  • hadden gecedeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecedeerd
  • hebt gecedeerd
  • heeft gecedeerd
  • hebt gecedeerd
  • hebben gecedeerd
  • hebben gecedeerd
  • hebben gecedeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecedeerd hebben
  • zult gecedeerd hebben
  • zal gecedeerd hebben
  • zult gecedeerd hebben
  • zult gecedeerd hebben
  • zullen gecedeerd hebben
  • zullen gecedeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecedeerd hebben
  • zou gecedeerd hebben
  • zou gecedeerd hebben
  • zou gecedeerd hebben
  • zouden gecedeerd hebben
  • zouden gecedeerd hebben
  • zouden gecedeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecedeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecedeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecedeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecedeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecedeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecedeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecedeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecedeerd zijn
  •