NL.png capituleren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • capituleren

O.t.t. (Present)

  • capituleerde
  • capituleerde
  • capituleerde
  • capituleerde
  • capituleerden
  • capituleerden
  • capituleerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal capituleren
  • zult capituleren
  • zal capituleren
  • zult capituleren
  • zult capituleren
  • zullen capituleren
  • zullen capituleren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecapituleerd
  • had gecapituleerd
  • had gecapituleerd
  • had gecapituleerd
  • hadden gecapituleerd
  • hadden gecapituleerd
  • hadden gecapituleerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecapituleerd
  • hebt gecapituleerd
  • heeft gecapituleerd
  • hebt gecapituleerd
  • hebben gecapituleerd
  • hebben gecapituleerd
  • hebben gecapituleerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecapituleerd hebben
  • zult gecapituleerd hebben
  • zal gecapituleerd hebben
  • zult gecapituleerd hebben
  • zult gecapituleerd hebben
  • zullen gecapituleerd hebben
  • zullen gecapituleerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecapituleerd hebben
  • zou gecapituleerd hebben
  • zou gecapituleerd hebben
  • zou gecapituleerd hebben
  • zouden gecapituleerd hebben
  • zouden gecapituleerd hebben
  • zouden gecapituleerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •