NL.png canneleren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • canneleren

O.t.t. (Present)

  • canneleerde
  • canneleerde
  • canneleerde
  • canneleerde
  • canneleerden
  • canneleerden
  • canneleerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal canneleren
  • zult canneleren
  • zal canneleren
  • zult canneleren
  • zult canneleren
  • zullen canneleren
  • zullen canneleren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecanneleerd
  • had gecanneleerd
  • had gecanneleerd
  • had gecanneleerd
  • hadden gecanneleerd
  • hadden gecanneleerd
  • hadden gecanneleerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecanneleerd
  • hebt gecanneleerd
  • heeft gecanneleerd
  • hebt gecanneleerd
  • hebben gecanneleerd
  • hebben gecanneleerd
  • hebben gecanneleerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecanneleerd hebben
  • zult gecanneleerd hebben
  • zal gecanneleerd hebben
  • zult gecanneleerd hebben
  • zult gecanneleerd hebben
  • zullen gecanneleerd hebben
  • zullen gecanneleerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecanneleerd hebben
  • zou gecanneleerd hebben
  • zou gecanneleerd hebben
  • zou gecanneleerd hebben
  • zouden gecanneleerd hebben
  • zouden gecanneleerd hebben
  • zouden gecanneleerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecanneleerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecanneleerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecanneleerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecanneleerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecanneleerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecanneleerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecanneleerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecanneleerd zijn
  •