NL.png canderen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • canderen

O.t.t. (Present)

  • candeerde
  • candeerde
  • candeerde
  • candeerde
  • candeerden
  • candeerden
  • candeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal canderen
  • zult canderen
  • zal canderen
  • zult canderen
  • zult canderen
  • zullen canderen
  • zullen canderen

O.t.t.t. (Future)

  • had gecandeerd
  • had gecandeerd
  • had gecandeerd
  • had gecandeerd
  • hadden gecandeerd
  • hadden gecandeerd
  • hadden gecandeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecandeerd
  • hebt gecandeerd
  • heeft gecandeerd
  • hebt gecandeerd
  • hebben gecandeerd
  • hebben gecandeerd
  • hebben gecandeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecandeerd hebben
  • zult gecandeerd hebben
  • zal gecandeerd hebben
  • zult gecandeerd hebben
  • zult gecandeerd hebben
  • zullen gecandeerd hebben
  • zullen gecandeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecandeerd hebben
  • zou gecandeerd hebben
  • zou gecandeerd hebben
  • zou gecandeerd hebben
  • zouden gecandeerd hebben
  • zouden gecandeerd hebben
  • zouden gecandeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecandeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecandeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecandeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecandeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecandeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecandeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecandeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecandeerd zijn
  •