NL.png cancaneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • cancaneren

O.t.t. (Present)

  • cancaneerde
  • cancaneerde
  • cancaneerde
  • cancaneerde
  • cancaneerden
  • cancaneerden
  • cancaneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal cancaneren
  • zult cancaneren
  • zal cancaneren
  • zult cancaneren
  • zult cancaneren
  • zullen cancaneren
  • zullen cancaneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecancaneerd
  • had gecancaneerd
  • had gecancaneerd
  • had gecancaneerd
  • hadden gecancaneerd
  • hadden gecancaneerd
  • hadden gecancaneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecancaneerd
  • hebt gecancaneerd
  • heeft gecancaneerd
  • hebt gecancaneerd
  • hebben gecancaneerd
  • hebben gecancaneerd
  • hebben gecancaneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecancaneerd hebben
  • zult gecancaneerd hebben
  • zal gecancaneerd hebben
  • zult gecancaneerd hebben
  • zult gecancaneerd hebben
  • zullen gecancaneerd hebben
  • zullen gecancaneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecancaneerd hebben
  • zou gecancaneerd hebben
  • zou gecancaneerd hebben
  • zou gecancaneerd hebben
  • zouden gecancaneerd hebben
  • zouden gecancaneerd hebben
  • zouden gecancaneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecancaneerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecancaneerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecancaneerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecancaneerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecancaneerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecancaneerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecancaneerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecancaneerd zijn
  •