NL.png cachetteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • cachetteren

O.t.t. (Present)

  • cachetteerde
  • cachetteerde
  • cachetteerde
  • cachetteerde
  • cachetteerden
  • cachetteerden
  • cachetteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal cachetteren
  • zult cachetteren
  • zal cachetteren
  • zult cachetteren
  • zult cachetteren
  • zullen cachetteren
  • zullen cachetteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gecachetteerd
  • had gecachetteerd
  • had gecachetteerd
  • had gecachetteerd
  • hadden gecachetteerd
  • hadden gecachetteerd
  • hadden gecachetteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gecachetteerd
  • hebt gecachetteerd
  • heeft gecachetteerd
  • hebt gecachetteerd
  • hebben gecachetteerd
  • hebben gecachetteerd
  • hebben gecachetteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gecachetteerd hebben
  • zult gecachetteerd hebben
  • zal gecachetteerd hebben
  • zult gecachetteerd hebben
  • zult gecachetteerd hebben
  • zullen gecachetteerd hebben
  • zullen gecachetteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gecachetteerd hebben
  • zou gecachetteerd hebben
  • zou gecachetteerd hebben
  • zou gecachetteerd hebben
  • zouden gecachetteerd hebben
  • zouden gecachetteerd hebben
  • zouden gecachetteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gecachetteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gecachetteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gecachetteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gecachetteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gecachetteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gecachetteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gecachetteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gecachetteerd zijn
  •