NL.png adjectiveren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • adjectiveren

O.t.t. (Present)

  • adjectiveerde
  • adjectiveerde
  • adjectiveerde
  • adjectiveerde
  • adjectiveerden
  • adjectiveerden
  • adjectiveerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal adjectiveren
  • zult adjectiveren
  • zal adjectiveren
  • zult adjectiveren
  • zult adjectiveren
  • zullen adjectiveren
  • zullen adjectiveren

O.t.t.t. (Future)

  • had geadjectiveerd
  • had geadjectiveerd
  • had geadjectiveerd
  • had geadjectiveerd
  • hadden geadjectiveerd
  • hadden geadjectiveerd
  • hadden geadjectiveerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geadjectiveerd
  • hebt geadjectiveerd
  • heeft geadjectiveerd
  • hebt geadjectiveerd
  • hebben geadjectiveerd
  • hebben geadjectiveerd
  • hebben geadjectiveerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geadjectiveerd hebben
  • zult geadjectiveerd hebben
  • zal geadjectiveerd hebben
  • zult geadjectiveerd hebben
  • zult geadjectiveerd hebben
  • zullen geadjectiveerd hebben
  • zullen geadjectiveerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geadjectiveerd hebben
  • zou geadjectiveerd hebben
  • zou geadjectiveerd hebben
  • zou geadjectiveerd hebben
  • zouden geadjectiveerd hebben
  • zouden geadjectiveerd hebben
  • zouden geadjectiveerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geadjectiveerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geadjectiveerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geadjectiveerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geadjectiveerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geadjectiveerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geadjectiveerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geadjectiveerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geadjectiveerd zijn
  •