NL.png adduceren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • adduceren

O.t.t. (Present)

  • adduceerde
  • adduceerde
  • adduceerde
  • adduceerde
  • adduceerden
  • adduceerden
  • adduceerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal adduceren
  • zult adduceren
  • zal adduceren
  • zult adduceren
  • zult adduceren
  • zullen adduceren
  • zullen adduceren

O.t.t.t. (Future)

  • had geadduceerd
  • had geadduceerd
  • had geadduceerd
  • had geadduceerd
  • hadden geadduceerd
  • hadden geadduceerd
  • hadden geadduceerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geadduceerd
  • hebt geadduceerd
  • heeft geadduceerd
  • hebt geadduceerd
  • hebben geadduceerd
  • hebben geadduceerd
  • hebben geadduceerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geadduceerd hebben
  • zult geadduceerd hebben
  • zal geadduceerd hebben
  • zult geadduceerd hebben
  • zult geadduceerd hebben
  • zullen geadduceerd hebben
  • zullen geadduceerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geadduceerd hebben
  • zou geadduceerd hebben
  • zou geadduceerd hebben
  • zou geadduceerd hebben
  • zouden geadduceerd hebben
  • zouden geadduceerd hebben
  • zouden geadduceerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geadduceerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geadduceerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geadduceerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geadduceerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geadduceerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geadduceerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geadduceerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geadduceerd zijn
  •