NL.png addiceren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • addiceren

O.t.t. (Present)

  • addiceerde
  • addiceerde
  • addiceerde
  • addiceerde
  • addiceerden
  • addiceerden
  • addiceerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal addiceren
  • zult addiceren
  • zal addiceren
  • zult addiceren
  • zult addiceren
  • zullen addiceren
  • zullen addiceren

O.t.t.t. (Future)

  • had geaddiceerd
  • had geaddiceerd
  • had geaddiceerd
  • had geaddiceerd
  • hadden geaddiceerd
  • hadden geaddiceerd
  • hadden geaddiceerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geaddiceerd
  • hebt geaddiceerd
  • heeft geaddiceerd
  • hebt geaddiceerd
  • hebben geaddiceerd
  • hebben geaddiceerd
  • hebben geaddiceerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geaddiceerd hebben
  • zult geaddiceerd hebben
  • zal geaddiceerd hebben
  • zult geaddiceerd hebben
  • zult geaddiceerd hebben
  • zullen geaddiceerd hebben
  • zullen geaddiceerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geaddiceerd hebben
  • zou geaddiceerd hebben
  • zou geaddiceerd hebben
  • zou geaddiceerd hebben
  • zouden geaddiceerd hebben
  • zouden geaddiceerd hebben
  • zouden geaddiceerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geaddiceerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geaddiceerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geaddiceerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geaddiceerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geaddiceerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geaddiceerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geaddiceerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geaddiceerd zijn
  •