INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• achteruitmarcheren

O.t.t. (Present)

• marcheerde achteruit
• marcheerde achteruit
• marcheerde achteruit
• marcheerde achteruit
• marcheerden achteruit
• marcheerden achteruit
• marcheerden achteruit

O.v.t. (Past)

• zal achteruitmarcheren
• zult achteruitmarcheren
• zal achteruitmarcheren
• zult achteruitmarcheren
• zult achteruitmarcheren
• zullen achteruitmarcheren
• zullen achteruitmarcheren

O.t.t.t. (Future)

• was achteruitgemarcheerd
• was achteruitgemarcheerd
• was achteruitgemarcheerd
• was achteruitgemarcheerd
• waren achteruitgemarcheerd
• waren achteruitgemarcheerd
• waren achteruitgemarcheerd

O.v.t.t. (Condicional)

• ben achteruitgemarcheerd
• bent achteruitgemarcheerd
• is achteruitgemarcheerd
• bent achteruitgemarcheerd
• zijn achteruitgemarcheerd
• zijn achteruitgemarcheerd
• zijn achteruitgemarcheerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal achteruitgemarcheerd zijn
• zult achteruitgemarcheerd zijn
• zal achteruitgemarcheerd zijn
• zult achteruitgemarcheerd zijn
• zult achteruitgemarcheerd zijn
• zullen achteruitgemarcheerd zijn
• zullen achteruitgemarcheerd zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou achteruitgemarcheerd zijn
• zou achteruitgemarcheerd zijn
• zou achteruitgemarcheerd zijn
• zou achteruitgemarcheerd zijn
• zouden achteruitgemarcheerd zijn
• zouden achteruitgemarcheerd zijn
• zouden achteruitgemarcheerd zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•