NL.png achteromzien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • achteromzien

O.t.t. (Present)

  • zag achterom
  • zag achterom
  • zag achterom
  • zag achterom
  • zagen achterom
  • zagen achterom
  • zagen achterom
 

O.v.t. (Past)

  • zal achteromzien
  • zult achteromzien
  • zal achteromzien
  • zult achteromzien
  • zult achteromzien
  • zullen achteromzien
  • zullen achteromzien

O.t.t.t. (Future)

  • had achteromgezien
  • had achteromgezien
  • had achteromgezien
  • had achteromgezien
  • hadden achteromgezien
  • hadden achteromgezien
  • hadden achteromgezien
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb achteromgezien
  • hebt achteromgezien
  • heeft achteromgezien
  • hebt achteromgezien
  • hebben achteromgezien
  • hebben achteromgezien
  • hebben achteromgezien

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal achteromgezien hebben
  • zult achteromgezien hebben
  • zal achteromgezien hebben
  • zult achteromgezien hebben
  • zult achteromgezien hebben
  • zullen achteromgezien hebben
  • zullen achteromgezien hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou achteromgezien hebben
  • zou achteromgezien hebben
  • zou achteromgezien hebben
  • zou achteromgezien hebben
  • zouden achteromgezien hebben
  • zouden achteromgezien hebben
  • zouden achteromgezien hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •