NL.png achteromhalen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • achteromhalen

O.t.t. (Present)

  • haalde achterom
  • haalde achterom
  • haalde achterom
  • haalde achterom
  • haalden achterom
  • haalden achterom
  • haalden achterom
 

O.v.t. (Past)

  • zal achteromhalen
  • zult achteromhalen
  • zal achteromhalen
  • zult achteromhalen
  • zult achteromhalen
  • zullen achteromhalen
  • zullen achteromhalen

O.t.t.t. (Future)

  • had achteromgehaald
  • had achteromgehaald
  • had achteromgehaald
  • had achteromgehaald
  • hadden achteromgehaald
  • hadden achteromgehaald
  • hadden achteromgehaald
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb achteromgehaald
  • hebt achteromgehaald
  • heeft achteromgehaald
  • hebt achteromgehaald
  • hebben achteromgehaald
  • hebben achteromgehaald
  • hebben achteromgehaald

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal achteromgehaald hebben
  • zult achteromgehaald hebben
  • zal achteromgehaald hebben
  • zult achteromgehaald hebben
  • zult achteromgehaald hebben
  • zullen achteromgehaald hebben
  • zullen achteromgehaald hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou achteromgehaald hebben
  • zou achteromgehaald hebben
  • zou achteromgehaald hebben
  • zou achteromgehaald hebben
  • zouden achteromgehaald hebben
  • zouden achteromgehaald hebben
  • zouden achteromgehaald hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden achteromgehaald
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden achteromgehaald
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen achteromgehaald worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden achteromgehaald worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn achteromgehaald
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was achteromgehaald
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen achteromgehaald zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden achteromgehaald zijn
  •