INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• achterafzetten

O.t.t. (Present)

• zette achteraf
• zette achteraf
• zette achteraf
• zette achteraf
• zetten achteraf
• zetten achteraf
• zetten achteraf

O.v.t. (Past)

• zal achterafzetten
• zult achterafzetten
• zal achterafzetten
• zult achterafzetten
• zult achterafzetten
• zullen achterafzetten
• zullen achterafzetten

O.t.t.t. (Future)

• had achterafgezet
• had achterafgezet
• had achterafgezet
• had achterafgezet
• hadden achterafgezet
• hadden achterafgezet
• hadden achterafgezet

O.v.t.t. (Condicional)

• heb achterafgezet
• hebt achterafgezet
• heeft achterafgezet
• hebt achterafgezet
• hebben achterafgezet
• hebben achterafgezet
• hebben achterafgezet

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal achterafgezet hebben
• zult achterafgezet hebben
• zal achterafgezet hebben
• zult achterafgezet hebben
• zult achterafgezet hebben
• zullen achterafgezet hebben
• zullen achterafgezet hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou achterafgezet hebben
• zou achterafgezet hebben
• zou achterafgezet hebben
• zou achterafgezet hebben
• zouden achterafgezet hebben
• zouden achterafgezet hebben
• zouden achterafgezet hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden achterafgezet
•  

O.v.t. (Past)

• worden achterafgezet
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen achterafgezet worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden achterafgezet worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn achterafgezet
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was achterafgezet
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen achterafgezet zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden achterafgezet zijn
•